De Nieuwe Plooi: het begin van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk II

De Nieuwe Plooi: het begin van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk II

Op 25 maart 1702 verklaarde de Staten van Holland geen nieuwe stadhouder aan te stellen, nadat Willem III een paar dagen eerder was overleden. Daarmee kwam voorlopig een einde aan het stadhouderlijk regime dat de Nederlanden sinds 1672 in zijn greep had. Maar wie dacht dat dit alleen een zorg was voor de deftige regenten van Holland kwam bedrogen uit. In april kwamen de republikeinen in het Zeeuwse Tholen in opstand tegen het Oranjegezinde bestuur. Het oproer verspreidde zich al snel naar andere steden in de provincie. In Utrecht en Overijssel borrelde eveneens de onvrede op. Maar het zwaartepunt werd Gelre (Gelderland), waar een heuse beweging voor volkssoevereiniteit op gang kwam.

Een nieuwe bron van onrust

In de koffiehuizen van Middelburg werd het nieuws uit Den Haag met enthousiasme ontvangen. Willem III was dood, en het republikeinse bestuur van weleer was hersteld. Maar voor sommigen was dit pas het begin. Veel stadsbesturen werden nog steeds overheerst door mensen die daar door de stadhouder waren neergezet. En zelfs als die konden worden verwijderd, dan nog zaten velen niet te wachten op een terugkeer naar het elitaire regentenbewind. Alle ogen richtten zich nu op één man, Daniël Fannius, terwijl die het woord nam. Fannius was de zoon van een trouwe bondgenoot van Johan de Witt; de man die de Republiek had geleid tijdens de eerste stadhouderloze periode. Hij was tevens een overtuigd republikein. Maar zijn visie voor een republiek was er één waarin de burgerbevolking de uiteindelijke macht had, niet de elite.

Zeer waarschijnlijk had Fannius het werk gelezen van de rechtsgeleerde Gerard Noodt. Deze Nijmeegse denker had drie jaar eerder de wereld versteld doen staan met een toespraak waarin hij een radicale gedachte uitte: niet God of de staat waren soeverein, maar het hele volk. Het zou hem later een plek opleveren op de boekenplank van iedere belezen Franse revolutionair. Maar voor nu vond zijn boodschap gretig aftrek onder Nederlandse politieke denkers, niet in de laatste plaats in zijn eigen geboorteplaats. De steden in het oosten van Nederland waren sinds de stichting van de Republiek altijd vrijer en democratischer gebleven dan die in Holland met zijn strakke standenmaatschappij. In een poging hun positie veilig te stellen probeerden de regenten zich hier nu van de inspraak van de burgers te ontdoen. Een tegenreactie kon niet uitblijven.

Zeeland komt in opstand

In Zeeland klampten de Oranjegezinde regenten zich uit alle macht vast aan hun zetels. Een vreedzame machtswisseling zoals in Holland zat er niet in. De burgerij kwam in opstand in april 1702 in Tholen, waarna het vuur zich verspreidde naar Goes en Middelburg. Fannius nam het voortouw, gesteund door enkele vooraanstaande staatsgezinde regentenfamilies. Met zijn toespraken in de koffiehuizen, samen met de vele pamfletten die daarop volgden, had hij een groot deel van de schutterij voor zich gewonnen. Er braken rellen uit en het duurde niet lang voordat het stadsbestuur van Oranjegezinden was gezuiverd. Ondertussen waren Veere en Vlissingen in het Oranjekamp gebleven en werden het middelpunt van pogingen om de revolte de kop in te drukken. In januari 1704 zou dit leiden tot een bezetting van het stadhuis in Middelburg, maar deze aanval werd snel afgeslagen door de burgerij.

De inspiratie voor de opstandelingen in Zeeland was Noodts idee van volkssoevereiniteit. In pamfletten werden ideeën geopperd om een democratischer bestuur tot stand te brengen in de Zeeuwse steden. Maar zodra de staatsgezinde regenten hun oude posities weer hadden herwonnen verdween plots hun trek naar bestuurlijke vernieuwing. Fannius en de zijnen hadden niet de politieke slagkracht om hun idealen echt in de praktijk te brengen, en dus ontstond in Zeeland al snel een nieuw machtsevenwicht dat de rest van het Stadhouderloze Tijdperk zou voortbestaan. Wel steunden de nieuwe republikeinse bestuurders van Zeeland de beweging die tegelijkertijd in Gelre was ontstaan, en waarop de burgerij veel meer hun stempel zou drukken.

Voor een vrij Gelderland

In juni 1702, in navolging van de gebeurtenissen in Zeeland, drongen vertegenwoordigers van de burgerij het stadhuis in Nijmegen binnen. De leiders van de volksoproer noemden zichzelf “de Nieuwe Plooi” en eisten eveneens een stadsbestuur op basis van burgerlijke inspraak. Leden van het bestuur moesten voortaan gekozen worden voor een periode van drie jaar, in plaats van benoemd voor het leven. De Nijmeegse vroedschap stemde in, en de voorstanders van het oude systeem, al snel “de Oude Plooi” genoemd, moesten het veld ruimen. Ook hier verspreidde de volksoproer zich snel, eerst naar Tiel en Zaltbommel, en vervolgens naar de andere Gelderse hoofdsteden Arnhem en Zutphen. Niet alleen politieke vernieuwing stond op het programma; de Nieuwe Plooi introduceerde eveneens beleid om de sociale en economische ongelijkheid aan te pakken. De conservatieve krachten in de ridderschap, de adellijke heren van het platteland, riepen de hulp in van de Staten-Generaal. Ze stuitten echter op tegenzin van de nu republikeinse regenten van Holland en Zeeland, die behoorlijk wat sympathie koesterden voor de Nieuwe Plooi.

De ommekeer kwam toen het oproer zich verspreidde naar Utrecht en Overijssel. De Republiek was betrokken geraakt bij de Spaanse Successieoorlog, en kon zich geen conflict op eigen bodem permitteren. De Staten-Generaal zonden, ondanks hun bedenkingen, een leger naar deze provincies om de onrust neer te slaan. Toen in 1707 hier en daar kleine veldslagen plaatsvonden tussen de Oude en Nieuwe Plooi dreigde een burgeroorlog, waarna ook Gelre eraan moest geloven. Een wapenstilstand werd aan beide kampen opgelegd. De regenten van de Oude Plooi maakten hiervan gebruik door achter de schermen hun greep op de Staten van Gelre te versterken. De Staten zouden in 1717 de gewonnen politieke vernieuwingen in de steden weer terugdraaien, en het stadhouderschap werd in Gelre in 1722 hersteld.

Voorloper van revolutie?

De volksbewegingen in Gelre en Zeeland leidden dus niet tot blijvende bestuurlijke vernieuwing. Toch kan worden gezegd dat de geest van een vrije republiek een nieuwe impuls had gekregen. De precieze aard van de opstand is ook nu nog controversieel: was het een democratische beweging, een factiestrijd tussen regenten, of iets ertussenin? Feit is dat burgers op grote schaal inspraak in hun bestuur eisten. Pas tegen het eind van de eeuw, in de Patriottentijd, zou zoiets weer in de straten van de Republiek te zien zijn. De tijd van vorstelijke heersers was tanende, de tijd van de soevereiniteit van het volk stond voor de deur.