De vrijheid verdedigen
De deductie van Johan de Witt
Op 5 augustus 1654, met de heren gegadigden, gehesen in hun zwarte pakken, op hun plaatsen aan de lange tafel in de vergaderruimte van de Staten-Generaal, nam de jongeman het woord. Vijf uur lang zou het gezelschap hem aanhoren. De spreker was de nieuwe raadpensionaris, een politiek talent uit Dordrecht, Johan de Witt. De toespraak was bedoeld om zijn eerste grote, meest controversiële beslissing te verdedigen: Holland zou nooit meer een Oranje aan het hoofd hebben!
Breuk met de Oranjes
Niemand had een paar jaar eerder kunnen vermoeden dat uitgerekend een telg uit het geslacht De Witt deze stap zou zetten. De familie was altijd een trouwe bondgenoot geweest van het huis van de stadhouder. Mede daarom was Johans vader, Jacob de Witt, tot burgemeester van Dordrecht verkozen. Johan was tijdens zijn studententijd in aanraking gekomen met de ideeën van zijn illustere voorgangers. Met name de geschriften van Hugo de Groot, over de Nederlanden als vrije republieken, hadden schijnbaar hun impact gehad. In Frankrijk had hij de vreemde openbare rituelen rondom het kinderkoninkje, Lodewijk XIV, met eigen ogen kunnen zien. In Engeland had hij de gevallen koning Karel I in gevangenschap aanschouwd, nog steeds heilig overtuigd van zijn door God gegeven voorrechten. Dit alles moet argwaan hebben gewekt tegenover de Oranjes, die zich steeds vorstelijker waren gaan gedragen.
Maar de definitieve breuk kwam in 1650, toen de nieuwe stadhouder Willem II openlijk voor geweld koos om zijn politieke wil door te drukken. Toen Jacob de Witt het in zijn hoofd haalde om te protesteren werd hij prompt gearresteerd en in slot Loevestein gevangengezet, samen met enkele andere politieke tegenstanders. De Republiek leek op weg naar een dictatuur, totdat Willem II plots, in november van dat jaar, aan pokken overleed. De regenten haalden opgelucht adem, en in de Grote Vergadering van 1651 besloten zij om voorlopig geen nieuwe stadhouder te benoemen.
Druk uit Engeland
Toch waren het niet de Nederlandse, maar de Engelse republikeinen geweest die hadden geëist dat de Oranjes zouden worden uitgesloten van hoge posities binnen het bestuur. Zij hadden in 1649 Karel I onthoofd en zelf een republiek uitgeroepen. De troonopvolger, Karel II, was naar Nederland gevlucht, naar zijn zwager Willem II. De nieuwe Engelse leider, Oliver Cromwell, vreesde dat het huis van Oranje de Engelse republiek omver zou proberen te werpen ten gunste van hun familieleden, mochten ze ooit weer de controle over de Nederlanden krijgen.
Na de voor de Republiek rampzalig verlopen Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) was uitsluiting van de Oranjes een voorwaarde voor vrede. Johan de Witt was in 1653 verkozen tot raadpensionaris, het hoogste ambt in Holland, en ging in het geheim akkoord. Al snel kreeg hij echter bakken kritiek over zich heen. In twee weken tijd had hij een lange verdediging geschreven. Deze “deductie” moest niet alleen zijn handelen van de afgelopen maanden rechtvaardigen, maar ook zijn visie voor de Republiek neerzetten.
De Witt voor zijn zaak
De Witt ging grondig te werk. Allereerst somde hij de gebeurtenissen tijdens de onderhandelingen met Cromwell op, om zo aan te tonen dat de Hollandse onderhandelaars wel degelijk hun best hadden gedaan om hem op andere gedachten te brengen. Vervolgens somde hij alle bezwaren op die de vertegenwoordigers van andere provincies hadden geopperd. De rest van de tijd werd besteed aan het één voor één ontmantelen van die bezwaren, met de precisie die mag worden verwacht van een voormalig advocaat en wiskundige. Nee, de overeenkomst was niet in strijd met de Unie van Utrecht, noch met de besluiten van de Grote Vergadering, noch met die van de Staten-Generaal. Ja, Holland had wel degelijk het recht om zelf te beslissen of ze nog Oranjes als stadhouder wilden benoemen. Nee, Holland had niet de plicht om voorafgaand hun bondgenoten over de vredesvoorwaarden in te lichten.
In het tweede deel van de deductie verschuift de focus van juridisch-technische argumenten naar meer principiële. De Witt moest toegeven dat de Staten van Holland hun eigen keuzevrijheid beperkt hadden, maar:
“Aan de andere kant moeten de voornoemde provincies ook toegeven dat alle oorlog een vrijheidsbelemmering is.”
In tegenstelling tot de Europese hofculturen, waar oorlog voeren als een daad van glorie werd neergezet, hielden de republikeinse bestuurders er absoluut niet van. Deze vrijheid opgeven om vrij te zijn van oorlog was geen schande. Bovendien:
“…als in een Republiek dergelijke hoge functies aan iemand worden toegewezen van wie de voorouders dezelfde functies hebben bekleed, dan veroorzaakt dat groot gevaar voor de vrijheid.”
Om dit kracht bij te zetten volgt een reeks voorbeelden van roemruchte republieken uit het verleden: Milaan, Athene, Florence, Syracuse, het oude Rome en nog vele andere. Het was wel duidelijk wat de jonge republikein als rolmodellen zag voor het soort regering dat hij voor ogen had. Maar wat was vrijheid dan voor hem?
“Met alle politieke schrijvers menen wij dat er een ware vrijheid is als de hoogste ambten open staan voor de deugd en dat ze nooit eerder op de grond van rijkdom, geslacht, prestaties van voorouders of andere bijwerkingen van het lot worden vergeven dan op de grond van vroomheid, bekwaamheid en verdiensten van de personen zelf. “
Er wordt hier niet gerept over het beschermen van grondrechten. Bovendien viel de uitstekende scholing en intensieve opvoeding die hij had genoten als regentenzoon volgens De Witt ook onder zijn eigen bekwaamheid. Maar niemand zal dit bestrijden als een van de voorwaarden voor een vrije regering.
Een conclusie met gevolgen
Het laatste hoofdstuk richt zich onder andere op de bewering dat de Oranjes hun positie om één of andere reden zouden verdienen, en laat hier geen spaan van heel. Als het stadhouderschap een last is, dan is het geen verdiende beloning; als het een beloning is, dan verdient het niet nog een beloning! De totale afwijzing van erfopvolging die dit impliceerde zou grote politieke gevolgen hebben. Johan de Witt bereikte ermee wat hij wilde: hij en zijn beslissing overleefden op de korte termijn. Het tijdperk van “de ware vrijheid” zou een sinds de oudheid ongekende stroom aan nieuwe politieke ideeën voortbrengen, die zich uiteindelijk over heel Europa verspreidden. Tegelijkertijd zagen de Europese vorstenhuizen en hun aanhangers de jonge republiek als een ideologische bedreiging, wat op den duur tot rampspoed zou leiden.
Literatuur:
Simon Schama, The Embarrassment of Riches. An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age, New York: Vintage Books, 1997 (Nederlandse editie: Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw, vertaling Eugène Dabekaussen, Amsterdam: Atlas Contact, 2017)
De deductie van Johan de Witt. Manifest van de ware vrijheid, ingeleid en hertaald door Serge ter Braake, Arnhem: Sonsbeek Publishers, 2011 (origineel gepubliceerd in 1654)
Luc Panhuysen, De ware vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, Amsterdam: Atlas Contact, 2025